Toen Hendrick Cloeck ergens rond het jaar 1500 in Amsterdam arriveerde, had hij geen idee dat hij de stamvader zou worden van een familie die haar stempel in de Gouden Eeuw op de stad en op Holland zou gaan drukken. Er is weinig van Hendrick bekend, zelfs de naam van zijn eega kennen we niet, al vermoeden wij dat ze Trijn heette. Hendrick Kloek kwam uit Kampen.

Met Claes Hendrikszoon Cloeck begint de "success story" van de Amsterdamse Cloecken. Hij trouwde omstreeks 1538 met Anna Floren, dochter van Floris de Bontwercker zoals hij in de documenten wordt genoemd, en uit dit huwelijk zijn acht kinderen bekend: vijf jongens en drie meisjes. Daarmee werd de basis gelegd voor wat kon uitgroeien tot een grote familie.
Claes was scheepstimmerman (onderfabrieksmeester) en woonde in de Dolle Bagijnsteeg.

Zijn oudste zoon heette Jacob Claeszoon Cloeck . Jacob zou de stamvader worden van de Hoornse Cloecken en is de vader van twee Schouten: Hendrick en Andries.
De tweede zoon was Floris Claeszoon Cloeck, vernoemd naar de vader van zijn moeder. Hij zou de vader worden van Nanningh Cloeck en de grootvader van Maria Cloeck, die met een Elias trouwt en van Jacob Cloeck, medeoprichter van de VOC.
De derde zoon heet Hendrick Claeszoon Cloeck, vernoemd naar zijn grootvader. Hendrick gaat na zijn huwelijk naar Texel en vestigt zich daar.
Na Hendrick komen twee meiskes, Trijn Cloeck(de oude), zij trouwt met Claes Seijs en Maria Cloeck die met Adriaan Pieterszoon Raap trouwt; zij gingen in het huis "Hertogenbosch" wonen aan de Dam.
Daarna komt Pieter Claeszoon Cloeck ter wereld. Pieter ging op de grote vaart en overleed in Koningsbergen (Coninxbergen), het huidige Kaliningrad, dat in een enclave ligt tussen Litouwen en Polen. Naar hem zou de bekendste Cloeck uit het zeventiende-eeuwse Amsterdam genoemd worden. Jan Claeszoon Cloeck was de vijfde zoon. Hij werd de vader van de bekendste Cloeck uit de Gouden Eeuw: Pieter Janszoon Cloeck, die op zijn beurt weer de vader zou worden van Pieter Pieterszoon Cloeck, de stamvader van de Cloecken (Kloeken) in de Beemster. Tot slot nog een meiske: Trijn Cloeck(de jonge), die met Jacob Elias trouwt.

1) Jacob Claeszoon Cloeck

Van Jacob zijn geen documenten overgeleverd. Hij trouwde met Trijn Calkbrand. Jacob is de stamvader van de Schoutenfamilie Cloeck in Holland. Zowel zijn oudste zoon Hendrick als zijn tweede zoon Andries werden Schout: Hendrick in het landelijk gebied ten oosten van Hoorn en Andries in Bergen en Bergen aan Zee. Van zoon Hendrick weten we het meest. Hij was schout in Schellinkhout, Wijdenes en Leek.

sub 1) nazaten van Jacob Claeszoon Cloeck

Brechtje Cloeck, het eerste kind van Jacob Claeszoon, trouwde met Nicolaas Comans. Uit dit huwelijk kwam Cornelis Comans voort. Hij maakte een testament waarin tot in lengte van dagen jaarlijks een uitkering aan alle Cloecken uit zijn tak is vastgelegd. Het is dit testament dat een afstammingsschema opleverde waarmee de aansluiting van de Hoorn-genealogie op Amsterdam werd gevonden. Hendrick Jacobszoon Cloeck, de oudste zoon, is te vinden in een aparte bijdrage in deze Kloek-Genealogie, onder de titel Schellinkhout. Andries Jacobszoon Cloeck, de tweede zoon, bleef tot in zijn huwelijk in Amsterdam wonen, waar hij trouwde en waar zijn vijf kinderen ter wereld kwamen. Daarna vertrok hij als Schout naar Bergen.

2) Floris Claeszoon Cloeck

Floris Claeszoon Cloeck blijft, in tegenstelling tot zijn jongere broer, in Amsterdam wonen. Hij was koopman en trouwde omstreeks 1563 met Marie Alberts. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen bekend, t.w. Nanningh Cloeck en Jacob Cloeck. Nanningh Floriszoon en Jacob Floriszoon waren niet de eersten de besten. Jacob was medeoprichter en bewindhebber van de V.O.C.; Nanningh was koopman en de vader van Allaert Cloeck. Van Nanningh en Jacob hangt een schilderij in het Historisch Museum, van Allaert Cloeck in het Rijksmuseum.

sub 2) nazaten van Floris Claeszoon Cloeck

Nanningh Cloeck trouwt met Clara Kan en Jacob Cloeck met Aafke Ruysch Frenkinck.
Nanningh wordt vader van vijf kinderen, waarvan de oudste zoon Allaert Floriszoon Cloeck de bekendste is. Allaert haalde de doctorstitel en was kapitein in de schutterij. Nanningh had een buitenverblijf bij Bloemendaal dat Cloeckendael heette.
Jacob Cloeck schrijft geschiedenis. Hij is medeoprichter van de V.O.C., één van de eersten in het college van de heren zeventien en vader van vijf kinderen. Jacob is koopman in linnen in de drie Rossen in de Warmoesstraat.

3) Hendrik Claeszoon Cloeck

Hendrick Claeszoon Cloeck vertrok na zijn huwelijk met Wijntgen Heijster naar Texel. Er zijn van hen tien kinderen bekend, waaronder de stamvader van de Leerdam en Leerbroek Kloeken. Hij was secretaris op Texel, van 1622 tot 1624 notaris te Amsterdam en van 1624 tot 1628 equipagemeester te Vlissingen.

5) Maria Claesdochter Cloeck

Door haar huwelijk met Adriaan Pieterszoon Raap, legde Maria Cloeck een verbinding met de "Rapen". Uit dit huwelijk zijn vijf kinderen bekend. Adriaan Pieterszoon Raap was koopman, raad in de vroedschap van Amsterdam, raad der admiraliteit van het Noorderkwartier en ouderling van de Gereformeerde Kerk. Hij bezat in Beverwijk een kleine hofstede "de Raap". Het enig overgebleven woonhuis op de Dam dat uit de Gouden Eeuw stamt, huis Hertogenbosch, werd door hen bewoond.




In de 30ste jaargang van het maandblad Amstelodamum schreef architect Ysbrand Kok een uitvoerig artikel over het huis, toen nog Warmoesstraat 201. Aanleiding was de aankoop op de veiling door de kunsthandelaar P. de Boer en de opdracht tot restauratie, die Kok van hem gekregen had. De voorganger van het huidige pand heette in 1590 al 's-hertogenbossege en was toen eigendom van de familie Cloeck en bewoond door Adriaan Pieterszoon Raap. In 1611 verkreeg hij het pand in eigendom. De opschriften 'Anno' en '1725' in de hoekblokken van het fries duiden op een verbouwing in dat jaar. Toen werden de ramen naar beneden toe vergroot door het weghakken van de natuurstenen horizontale gevelbanden. Van de gevelsteen werden ook stukken van de bovenhoeken weggehakt. Het waren gelukkig maar kleine stukjes want Suasso beschrijft in zijn Schetsboek uit circa 1875 de gevelsteen compleet met de wapenschildjes en het onderschrift. Ook op de foto in Brugmans en Loosjes' "Amsterdam in Beeld" zijn de wapenschilden duidelijk te onderscheiden. Ysbrand Kok citeert in zijn artikel de auteurs van de Noord-Hollandsche Oudheden, die zeggen dat het onderschrift van de gevelsteen verloren is gegaan, maar waarschijnlijk was het toen achter de 19de eeuwse puilijst verborgen. De Voorlopige Monumentenlijst (1928) noemt het wel. De restauratie die Ysbrand Kok in 1943 op het oog had is niet doorgegaan, pas in 1952 is het pand in de oude 17e-eeuwse glorie hersteld. De kruiskozijnen werden naar oude bouwsporen teruggebracht naar de originele afmetingen, waardoor de horizontale natuurstenen banden weer hersteld konden worden. Toen heeft ook de gevelsteen een schilderbeurt gehad, een schilderbeurt waarvan na 49 jaar vrijwel niets meer terug te vinden was.











6) Jan Claeszoon Cloeck

Jan Claeszoon Cloeck zou de vader worden van de meest bekende Cloeck uit het patriciaat van Amsterdam: zijn zoon Pieter Janszoon Cloeck. Na een huwelijk dat slechts één jaar heeft geduurd, omdat zijn vrouw stierf bij de geboorte van een te vroeg geboren dochtertje, hertrouwde Jan in 1574 met Teuntgen Conincx. Uit dit huwelijk zijn 14 kinderen bekend; dat is dankzij de familiebijbel waarin alle kinderen nauwkeurig zijn opgetekend, compleet met geboortedata. Jan Claeszoon Cloeck was zeepzieder.

sub 6) nazaten van Jan Claeszoon Cloeck

Griet, Lijsbeth, Jan, Maria, Anna, Gijsbert, Pieter, Trijn, Jacob, Claes, Floris, Floris, Teuntgen en Floris.
Alle veertien kinderen op een rij; de laatste vier overleden op zeer jonge leeftijd, van de overige tien kinderen bleven alleen Jan en Trijn ongetrouwd.
Pieter Janszoon Cloeck haalde de meestertitel en vestigde zich als advocaat aan de Keizersgracht nabij de Heerenstraat. Na een kort huwelijk met Margaretha Noyens, die op 23 jarige leeftijd overleed, hertrouwde hij in 1615 met de zuster van P.C.Hooft, Johanna Hooft.
Uit dit huwelijk zijn waarschijnlijk, evenals bij zijn vader, alle kinderen bekend. Pieter Cloeck bezat omstreeks het midden van de 17e eeuw de grootste advocatenpraktijk in de stad. In 1649 werd hij raad van Amsterdam en zulks, in strijd met de gewoonte, zonder ooit schepen te zijn geweest. Sinds 1630 was hij hoofdingeland van de Beemster. In 1650 was hij één der afgevaardigden van de stad Amsterdam die met prins Willem II moesten onderhandelen.
Zijn door Govert Flinck in 1654 geschilderd portret is bezongen door Joost van den Vondel. Een oude kopie hiervan is aanwezig bij Baron van Pabst van Bingerden te 's Gravenhage.
Zijn eerste kind was Margaretha Cloeck. Zij trouwde met Jeroen Hulft (nummer 241 in de lijst van de rijksten uit de Gouden Eeuw), wiens moeder familie is van Kenau van Hasselaar, waarover Els Kloek zo heerlijk kan vertellen.
Het tweede kind, Anna, trouwde met Mattheus Onderwater en verhuisde naar Dordrecht.
Cornelis Pieterszoon Cloeck, de eerste jongen, trad in de voetsporen van zijn vader, haalde de meestertitel en vestigde zich eveneens als advocaat. Hij trouwde met Johanna van der Hoeve, was sedert 1660 herhaaldelijk schepen, in 1677 en 1682 president-schepen en van 1681 tot aan zijn dood, raad, bewindhebber der Oost- en West-Indische Compagnie en lid van verschillende commissies.
De tweede zoon werd naar zijn vader genoemd en is de stamvader van de Cloecken (Kloeken) in de Beemster.
an volgt weer een meisje, Antonia Cloeck. Zij trouwde met Cornelis Hop en die naam is in onze dagen nog bekend door de "Haagse Hopjes".
Hendrick Pieterszoon Cloeck de volgende zoon van Pieter Cloeck en Johanna Hooft, heeft te kort geleefd om zich echt te kunnen ontplooien. Kort na zijn benoeming in het Hof van Holland overleed hij.
Te Amsterdam als advocaat gevestigd werd hij in 1663 door de Stad aanbevolen voor de raadsheerplaats in het Hof van Holland, opengekomen door de dood van Gualth de Raet, zonder dat een benoeming volgde. Toen enige tijd later wederom een vacature in het Hof ontstond, besloot de Stad Amsterdam op 21 april 1667 hem opnieuw voor te dragen. Dank zij de steun van zijn zwagers Cornelis Hop en Jan Hulft werd hij op 15 juli 1667 benoemd. De reizen van Cornelis Hop en Jan Hulft door Holland, gemaakt om zijn benoeming tegenover de medekandidatuur van Pieter de Groot te verkrijgen, zijn te boek gesteld en leveren een merkwaardige bijdrage tot de kennis van die tijd..

einde tekst