Vroege Neanderthalers

Tussen ± 300.000 en ± 200.000 geleden, tijdens de eerste warmte periode van de Riss- of Saale IJstijd, die van ca.250.000 tot ca.150.000 jaar geleden duurde, ontwikkelden zich uit de Homo Heidelbergensis met zijn brede gezicht en dikke gerande schedel geleidelijk modernere vormen.  De omvang van de hersenen nam toe, de vorm van de schedel veranderde en het gezicht stak steeds minder vooruit. De verschillende variëteiten worden de paleontologen bijeengebracht dan onder de naam Vroege Neanderthalers.

Helaas weten we weinig van de culturele veranderingen (verbeterde jachtmethoden, verfijndere werktuigen) die waarschijnlijk de basis vormden voor de ontwikkeling van de Homo Heidelbergensis tot deze nieuwere vormen. Waarschijnlijk zijn hier meerdere factoren voor verantwoordelijk.

  De Vroege Neanderthalers vertoonden een mengsel van kenmerken. Zij waren vrij fors gebouwd, ±1,65 m. lang, hadden een behoorlijk moderne lichaamsbouw, waren goed gespierd en goed in staat zich snel voort te bewegen. Ze kampeerden op de droge plaatsen aan de oevers in eenvoudige hutten, gemaakt van takken en dierenhuiden. De onderrand wordt verzwaard met stenen. Eén hut was groot genoeg voor één gezin. Zij stookten vuren. Waarschijnlijk droegen zij vrijwel geen kleren. Moeilijk vast te stellen is of zij echte jagers waren of aan hun vlees kwamen door achtergelaten aas van andere roofdieren te eten en dus aaseters waren. De botten die bij de Belvedèregroeven werden gevonden, waren alle afkomstig van jonge dieren: voor jagers waren die de gemakkelijkste prooi, voor aaseters de meest voorkomende (de natuurlijke sterfte onder jonge dieren is vrij groot). Voorwerpen die alleen voor de jacht gediend kunnen hebben, zijn niet gevonden.

Bovendien waren aan de botten noch slacht-, noch knaagsporen van andere dieren te onderscheiden. Ook weten we niet of zij deden aan visvangst, graten of andere resten daaraan zijn er namelijk niet gevonden.  Als de Vroege Neanderthalers echte jagers waren, zouden zij alleen jacht gemaakt hebben op de grotere dieren, zoals de "oude bosolifant" (mastodont), een soort neushoorn, het nijlpaard en het edelhert, want voor de jacht op kleinere dieren hadden zij niet de juiste wapens.

  De pijl en boog kenden ze bijv. niet. De jagers zullen samen op jacht zijn gegaan en moeten zich wel op een bepaalde manier verstaanbaar hebben kunnen maken.  Waarschijnlijk werden de dieren waarop zij jaagden gevangen door valkuilen te maken. Voor het doden van deze dieren gebruikten zij speren, waarvan de punt was hard gemaakt door deze een korte tijd boven het vuur te houden

Naast de jacht leefden de Vroege Neanderthalers van plantaardig voedsel, zoals knollen, wortels, paddestoelen, bessen en noten. Als de voedselbronnen op een bepaalde plek waren uitgeput of als het klimaat verslechterde, waren ze gedwongen verder te trekken. Zo leidden zij een zwervend bestaan. Meer dan 200.000 jaar geleden konden de mensen blijkbaar al flinke afstanden afleggen over zee. Tot die conclusie kwam een Nederlands / Indonesisch team van paleontologen dat sinds 1990 opgravingen deed in het Mengeruda-gebied op het Indonesische eiland Flores, waar stenen werktuigen werden aangetroffen in een bodemlaag waar ook fossielen zijn gevonden van de stegodont, een uitgestorven olifantachtige.

De werktuigen zijn primitief bewerkte keien en afslagen van basalt. De mensen hebben Flores alleen kunnen bereiken over zee. De nazaten van de sinds 900.000 jaar geleden op Java levende Java-mens waren dus toen al blijkbaar in staat om te varen.  Dit varen was overigens een zeer primitieve aangelegenheid. Vermoedelijk werden bamboevlotten gebruikt en lieten de zeevaarders zich gewoon meenemen met de zeestromingen.